Beschrijvingen van enkele veel gebruikte begrippen.
Agrarisch management :
Gestuurde transformatie van levensverschijnselen, materie, energie en informatie ten behoeve van een (bedrijfs)economisch doel.
Agro-ecosystemen:
zijn verzamelingen van specifieke organismen die te samen praktische doelen, producten, processen en diensten moeten produceren. Agro-ecosystemen hebben betrekking op een kunstmatige door mensen gemaakte wereld, in het bijzonder op dat deel van de kunstmatige wereld dat het resultaat is van wetenschap. Agro-ecosystemen zijn vergelijkbaar met pionier ecosystemen die op kunstmatige wijze belet worden om zich autonoom naar een hoger niveau van successie te bewegen.
Beslissen:
Om in de ontwerpkunde te kunnen spreken over beslissen ten gunste van één of ander alternatief moeten in een situatie ten minste vier elementen aanwezig zijn:
- er zijn keuzemogelijkheden,
- elke keuzemogelijheid heeft gevolgen voor de kwaliteit van het ontwerp,
- er zijn doelstellingen in het geding en
- er zijn (on)zekerheden.
Doelstelling:
beelden van gewenste toekomstige toestanden en de daaraan verbonden waarden.
Domeinkennis:
grondige kennis over een bepaald gebied. Bijvoorbeeld chemie, biologie van een organisme, fysiologie van een aardappelplant.
Evalueerbaar:
Vaststellen van de waarde van het ontworpen systeeem of produkt. De aantrekkelijkheid van het ontwerp wordt bepaald in het perspectief van de gesteld edoelen.
Integratieniveaus:
combinatie van twee begrippen, nl. -integratie, dat wil zeggen: inpassing in een groter geheel (totstandkoming van relaties tussen elementen als gevolg waarvan een systeem ontstaan) en -niveau, dat wil zeggen: schaal waarop waarnemingen betrekking hebben.
Landbouw:
is het gebruik van materie, energie, levensverschijnselen, kennis, informatie, alsmede van ervaringen met het gedrag van ecosystemen op en rondom de plaats van productie, voor het realiseren van praktische doelen, producten, processen en diensten.
Landbouwwetenschappen:
genereren en toetsen van kennis die nodig is om het gebruik van materie, energie, levensverschijnselen en informatie voor het realiseren van praktische doelen, producten, processen en diensten, mogelijk te maken. Hieruit volgt dat de beta-wetenschappen en de wiskunde de meeste kennis aan de landbouwwetenschappen leveren, maar ook dat menswetenschappelijke beschouwingen in de landbouwwetenschappen een onmisbare rol spelen. De resultaten van de landbouwwetenschappen moeten immers door mensen gemaakt, gebruikt en onderhouden worden.
Lateraal denken:
het complement van recht-toe-recht-aan-logisch denken. Door middel van “lateraal denken” kunnen oplossingen worden gevonden die anders niet, of moeizamer te vinden zouden zijn.
Leeractiviteiten:
is de werkelijke activiteit die de student moet verrichten om het leerdoel te bereiken.
Leerdoel:
is de beoogde leerprestatie (gedrag) die studenten na afloop van het vak moeten kunnen laten zien.
Leermiddelen:
zijn faciliteiten die studenten ter beschikking staan tijdens de periode waarin zij hun ontwerpblok verrichten.
Levende systemen:
zijn cellen, organismen, populaties (grote samenhang) en ecosystemen (matige samenhang) met als kenmerk de aanwezigheid van geconcentreerde en/of diffuse programmering, waardoor de systemen o.a. in staat worden gesteld om energie uit de omgeving, gericht op te nemen en te gebruiken voor eigen ontwikkleing, voortplanting en overleving.
Natuurlijke ecosystemen :
zijn verzamelingen van organismen die te samen met relaties tussen de organismen en hun eigenschappen, één samenhangend geheel vormen. Natuurlijke ecosystemen kenmerken zich door het verschijnsel dat zij over eigenschappen beschikken die op organisme niveau niet voorkomen (bijvoorbeeld: zelfreinigend, zelfregulerend, zelfbufferende vermogens). Natuurlijke ecosystemen zijn niet statitisch, maar ontwikkelen zich voortdurend naar hogere successieniveaus.
Onderzoek (wetenschappelijk):
het analyseren van stoffen en structuren volgens strikte regels en methoden, waardoor meer inzicht verkregen wordt in de functie van het onderzochte object.
Ontwerp:
1. methodische weg, waarlangs inrichtingen en gebruiksvoorwerpen kunnen worden gemaakt die vooraf vereiste functies vervullen en aan vooraf gestelde eisen voldoen; 2. planning voor bouw, inrichting of behandeling van een systeem na keuze uit de verschillende opties die uit voorafgaande diagnose en prognose volgden.
Ontwerpen in de landbouw:
is het aangeven van de beste oplossing om aan maatschappelijke behoeften te voldoen met behulp van beschikbare middelen en met inachtneming van keuzemaatstaven van landbouwkundige, ecologische, ethische, bedrijfseconomische, natuurkundige en technologische aard, alsmede van die van consumenten.
Ontwerpersruimte:
de ruimte voor “agronomisch ontwerpen” worden bepaal door twee dimensies, te weten: het continuüm verlopend van agro-ecologische systemen (systeem zonder successie) naar natuurlijke ecologische systemen (successie vindt autonoom plaats) en het continuüm verlopend van technologisch concepten naar maatschappelijk concepten.
Portfolio:
map met losse bladen: tekeningen, memo’s, verslagen en bewijsstukken die betrekking hebben op de taak die werd uitgevoerd en die zicht geven op wat er tijdens het werkproces is gedaan of tot stand is gekomen.
Probleem:
er is sprake van een probleem, als iemand een doel wil bereiken zonder te beschikken over kennis en ervaringen als oplossing voor het probleem.
Projectenkalender:
een zorgvuldig samengestelde cluster van samenhangende projecten, die elk na elkaar in de tijd moeten worden uitgevoerd. De uitvoering van een project is afhankelijk van de resultaten die bij de uitvoering van een voorgaand project werden bereikt.
Simulatieplan:
gesystematiseerde aanpak van de simulatie van een systeem: nabootsing van een systeem ofwel het veranderen van de toestandsvariabelen door middel van het toekennen van gefingeerde waarden aan betrekkingen tussen elementen van een systeem of aan veranderingen in elementen en het volgen of berekenen van het gedrag van het systeem.
Systeem:
1. verzameling van elementen die dusdanige betrekkingen tot elkaar bezitten dat zij een samenhangend geheel vormen; een functioneel relatiestelsel binnen een bepaalde tijdsruimte, 2. een aantal met elkaar verbonden elementen die in een onderlinge samenhang zijn georganiseerd rond een of ander doel. Een systeem is meer dan de som der delen. Het kan dynamisch, adaptief, doelzoekend, zelfinstandhoudend en evolutionair gedrag vertonen.
Systeembenadering:
bepaalde manier om tegen de werkelijkheid aan te kijken. Die manier wordt gekenmerkt door de werkelijkheid te zien als een geordend geheel, dat is opgebouwd uit verschillende onderdelen of componenten. Een belangrijk element van de systeembenadering is dat men ervan blijft uitgaan dat de werking of functionaliteit van het geheel behouden blijft als een der componenten wordt vervangen.
Tolerantie:
voorwaarden waaronder het ontworpen systeem zal voldoen aan de doelen die het moet realiseren.
Validiteit:
Een criterium waarmee men wil vaststellen of een ontwerp voldoet aan de doelstelling moet valide zijn. Dat gebeurt wanneer het aspect waarnaar het criterium verwijst, adequaat en geldig is weergegeven.
BIJLAGE 5
Vergelijkend overzicht van de stappen in experimenteel onderzoek en methodisch ontwerpen (naar Roozenburg en Eekels, 1995, uitg. Lemma bv, Utrecht, pag. 109)
ONTWERPEN
- De ontwerpcyclus is gericht op verandering van de wereld.
- Techniek speelt de hoofdrol, wetenschap een dienende (instrumentele) rol.
- De ontwerpcyclus speelt zich in essentie in het domein van de geest af, en begeeft zich in bepaalde gevallen op het domein van de materiële werkelijkheid (bij de simulatie).
- De ontwerpcyclus richt zich op mogelijke (nog niet reële) werelden.
Praktisch probleem
- De feiten stroken niet met onze waardepreferenties. De waardepreferenties zijn onaantastbaar; de feiten moeten aangepast worden.
- Het probleem grijpt aan in het gebied van de waarde-oordelen van het domein van de geest.
Analyse
- Redeneren.
- Waarde-gestuurd
Synthese
- Redeneervorm: ontwerp.
- Totaliteit- gericht.
- A priori van de te realiseren werkelijkheid.
Simulatie
- Simulatie bestaat uit twee fasen:
a) constructie van een simulatiemodel;
b) deductie op grond van dat model.
- De deductie kan (hoeft niet) ondersteund te worden door experimenten met een materieel model.
- Het resultaat is een conditionele voorspelling
- Het resultaat betreft gedrag van het ontworpen product of proces in zijn totaliteit
Evaluatie
- Vergelijkt ontwerp met doelstelling (programma van eisen).
- Waardegericht.
- Speelt zich af in het domein van de geest.
Beslissing
- Indien positief: het ontwerp wordt doorgestuurd ter realisering. Het is een tussenstation.
- Het uiteindelijke resultaat is niet het ontwerp, maar het gerealiseerde product. Dit wordt toegevoegd aan het technische bestand van de materiële werkelijkheid.
|
EMPIRISCH WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
- De wetenschapscyclus is gericht op kennis van de wereld.
- Wetenschap speelt de hoofdrol, techniek een diendende (instrumentele) rol.
- De wetenschapscyclus speelt zich noodzakelijkerwijs zowel in het domein van de geest als in het domein van de materiële werkelijkheid af.
- De wetenschapscyclus richt zich op de reële wereld.
Theoretisch probleem
- De feiten stroken niet met de theorie. De feiten zijn onaantastbaar; de theorie moet aangepast worden.
- Het probleem grijpt aan in het gebied van de waarheidsuitspraken van het domein van de geest.
Observatie
- Observeren.
- Zo waardevrij (objectief) mogelijk.
Inductie
- Redeneervorm: inductie.
- Aspect-gericht.
- A posteriori van de beschouwde werkelijkheid.
Deductie
- Deductie direct uit te voeren vanuit de inductieresultaten.
- Deductie vindt geheel in het domein van de geest plaats.
- Het resultaat is een categorische verklaring of voorspelling.
- Het resultaat betreft een aspect.
Toetsing
- Vergelijkt voorspelling en feit.
- Waarheidsgericht.
- Speelt zich af in het domein van de materiële werkelijkheid.
Evaluatie
- Indien positief: het eindstation van het proces is bereikt.
- Het resultaat wordt toegevoegd aan het kennis-areaal in het domein van de geest.
|
|